tom's kolom

Sparren

Eerste column uit  een serie van 20 uit de Volkskrant (1998) naar aanleiding van Tom zijn leven in Japan als kenshusei

Het heilige der heiligen, de instructeursklas van de Japan Karate Association (JKA). Berucht om de hardheid en de meedogenloosheid. Beroemd om de internationaal vermaarde karate-instructeurs die er zijn afgeleverd. Gevreesd vanwege de sterfgevallen en zware blessures uit het verleden, toen karate nog een populaire sport was in Japan.

Maar de toekomst lacht afgesturdeerde instructeurs allang niet meer toe, en de JKA is na geruzie in twee groepen uiteengevallen. Beide moesten de vermaarde dojo in Ebisu, Tokyo, verlaten. Mijn groep vond onderdak in de buurt van Gotanda, een paar stations verderop, in een ruimte die nog niet half zo groot is als voorheen.

Ik kom uit station Gotanda en loop de vijftien minuten heuvelopwaarts naar het gebouw waarin de dojo is gevestigd. Elke stap is zwaarder dan de vorige. Vanmorgen werd ik, zoals zo vaak, te vroeg wakker van de zenuwen. Het is elke dag weer een gevecht om naar de dojo te gaan. De trap naar de ingang beklim ik met een moeilijk te beschrijven gevoel van ongerustheid. Ik ben 30. Waarom, in godsnaam, ben ik ook vandaag weer hier?

Koike, net als ik aspirant-instructeur, loopt even binnen. Omdat de wond in zijn mond zwaar geïnfecteerd is geraakt en zijn oog dichtzit, heeft hij toestemming om niet te trainen. Yamaguchi, de jongste instructeur, als jaren Japans kampioen, is ook weg voor onderzoek en revalidatie van de elleboog waaraan hij pas is geopereerd.

Ik ben alleen met instructeur Abe. Vlak voor twaalven, het begin van de les, loopt Kagawa binnen met in zijn kielzog twee studenten, een jongen en een meisje van de universiteit van Teikyo, een van de sterkste sportuniversiteiten van Japan. Daar studeren ze karate. Kagawa is hun hoofdleraar.

Gewoonlijk ben ik, eerstejaars, de laagste in rang in de instructeursklas. Door de komst van de twee studenten is dat vandaag anders. Voor mij wordt dat een nieuwe ervaring: niet meer de slechtste, de langzaamste zijn. En wanneer het onvermijdelijke sparren komt, blijk ik inderdaad veel sterker.

Tegen de jongen maakt dat niet uit, maar bij het meisje vind ik het moeilijk om voluit te gaan. Zij heeft geen borstbescherming, en ook naar haar gezicht wil ik me inhouden, want ik ben veel zwaarder. Maar Kagawa en Abe schelden met uit en jagen me op, zodat ik wel werken moet. Deze studenten zijn natuurlijk ook opgetrommeld om mij een kans te geven eens wat te experimenteren.

Bij een van de vele aanvallen van het meisje pareer ik haar stoot en geef een rugvuistslag op haar kin. Als ze me aankijkt, haar mond iets geopend, zie ik dat een van haar voortanden onder haar bovenlip uitkomt. Daarna bloedt ze ook een beetje. Ik baal, omdat ik haar nauwelijks raak, maar die tand is duidelijk meer dan los. Verder geeft ze geen krimp trouwens, later duwt ze de tand weer terug. Misschien zat ie al niet zo vast.

 Dan is de les alweer bijna voorbij. Ik moet nog wat sparren met de jongen, maar op een bloedlip na blijft hij heel.

Na de les loop ik achter Kagawa aan naar de instructeurskamer met een slecht gevoel. Ik denk dat hij me nu een uitbrander zal geven voor gebrek aan beheersing. Maar wanneer ik de thee voor hem inschenk, zegt hij: 'Gokurosan.' Goed gewerkt.

Tom